20Zie, ik heb opdracht te zegenen, Ik zegen, en trek het niet terug:
21Ik aanschouw geen onheil in Jakob, Zie geen rampen in Israël! Jahweh, zijn God, is met hem, Koningsjubel klinkt onder hem op.
22God heeft hem uit Egypte geleid, Het heeft hoornen als die van een buffel.
23Neen, tegen Jakob helpt geen waarzeggerij, Geen wichelarij tegen Israël: Thans wordt over Jakob gezegd, En over Israël, wat God zal doen.