11Maar Amas-ja wilde niet luisteren. Toen rukte Joasj, de koning van Israël, uit, en bij Bet-Sjémesj in Juda zagen hij en koning Amas-ja van Juda elkaar in de ogen;
12de Judeërs leden de nederlaag tegen Israël, en vluchtten naar huis.
13Koning Joasj van Israël, nam koning Amas-ja van Juda, den zoon van Joasj, zoon van Achaz-ja, bij Bet-Sjémesj gevangen. Daarna trok hij Jerusalem binnen, en brak een stuk van vierhonderd el uit de muur, van de Efraïmpoort af tot aan de Hoekpoort.
14Bovendien nam hij al het goud en zilver en het vaatwerk, dat in de tempel van Jahweh en in de schatkamers van het koninklijk paleis lag opgeborgen, en keerde met gijzelaars naar Samaria terug.
15De verdere geschiedenis van Joasj, met al zijn daden en krijgsverrichtingen en met de oorlog, die hij tegen koning Amas-ja van Juda gevoerd heeft, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.